Gedichtenanalyse

De dichter
OOSTERHOFF, TONNUS (1953-heden) (Nederlands)


Drie belangrijke bundels

·         Boerentijger (1990)

·         De ingeland (1993)

·         (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum (1997)


Thema’s van deze dichter

Cultuurkritiek in de vorm van taalafwijkingen
Oosterhoff speelt met taal in zijn gedichten. Velen denken dat daar geen betekenis achter zit, dat het een soort spelletje is van hem. Het zou echter een vorm van verzet zijn. Het zou kritiek zijn op de gangbare cultuur, een verzet dat klein genoeg is om niet meteen de kop in gedrukt te worden, maar net groot genoeg om opgemerkt te worden. Een aanwijzing dat Oosterhoff cultuurkritiek brengt, zie je op de eerste pagina van Leegte lacht. Daar staat een citaat van een politieker, René Leegte, over plannen voor een kerncentrale. “’Kunnen ook vrachtwagens die op transport zijn met radioactief afval heftige overstromingen aan?’ Leegte lacht, ‘dat wordt een beetje sciencefiction.’”

Hersenen
De hersenen, het biologische fundament van de identiteit, spelen een grote rol in zijn poëzie. Mede omdat deze ook een belangrijke rol spelen in zijn visie op het verzet. Oosterhoff heeft een dichtbundel die hersentumor heet. Daarnaast vind je in Leegte lacht onderwerpen als corpus callosumteratoom en scoliose.

Angst
In zijn debuutbundel Boerentijger schept hij een griezelige sfeer. Dit doet hij door een schijnbaar onschuldige kinderwereld naar zijn hand te zetten, door griezelige elementen in zijn gedichten te verwerken en door de juiste klanken te gebruiken. In het volgende gedichtje doet hij dat met gasvlammen, graven, stemmen, de zolder, een onbeweeglijk kinderlichaam. Door veelvuldig gebruik van de ‘k’-klank hoor je het gedicht letterlijk kraken.

Ze stonden recht als gasvlammen
op zolder rond de koude haard.
Beneden knapten nog graven open.
Op de trap verdrong zich dat het kraakte.
Verwarde stemmen: ‘Knopendoos!
Kijk in de knopendoos!’ Dat werd geroepen.
Een kinderlichaam door groei ontzet
lag onbeweeglijk in zijn bed.


Twee belangrijke prijzen

·         P.C. Hooft-prijs: Oosterhoff kreeg deze prijs voor zijn geheel poëtisch oeuvre in 2012. Voor literatuur is dit de belangrijkste prijs in het Nederlandse taalgebied. De prijs wordt uitgereikt aan Nederlanders en wordt jaarlijks afwisselend toegekend voor proza, poëzie en essays.

VSB prijs: deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt voor de beste Nederlandstalige poëziebundel. De prijs omvat 25.000 euro en een beeldje. De prijs wordt uitgereikt door het VSB Fonds. Oosterhoff ontving deze prijs voor wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen in 2003.

Gedichtanalyse

Van twee clowns heet de andere Oskar.
Op zijn handen lopend valt geld uit zijn zakken.
Flitsend op één wiel lachen anderhalve man
en een paardekop zich een breuk.
De raddraaier kan zich raadloos gedragen.
Rechtop lopend stroomt het bloed naar zijn hoofd.
Zijn voetflapschoen lijdt onder zijn Duits,
onder schelle klaroenen, helder orkestbandgeschal,
afstandsbediening, ruitjesstof waar die hoepels niet hoort.
In dit klein circus is hij directeur,
vormt de directie met zijn vrouw, die
de baard in zich draagt, de broek aan,
met moeite het hoofd boven water

Lyrisch ik

De ik-figuur is niet uitgedrukt. De verteller lijkt een toeschouwer, hij vertelt in de hij-vorm. In het eerste deel van het gedichtje lijkt hij het circus te aanschouwen. Je merkt wel dat hij de naam van de andere clown kent. Verder in het gedicht zie je dat hij weet dat de clown samen met zijn vrouw de directie vormt van het kleine circus en dat hun circus er financieel niet goed voorstaat. Hij vertelt het verhaal niet specifiek aan iemand. Het is een observatie die hij aanvult met informatie waarover hij al beschikte. In het geval dat hij het gedicht aan iemand richt, zou dat aan iemand zijn die het circus niet kan zien maar wel aanwezig is aangezien hij zijn verhaal vertelt in de tegenwoordige tijd. Het zou een ‘live-tweet’ kunnen zijn.

Thema

Het gedicht gaat over een clown uit een klein circus waar ze hun hooft amper boven water kunnen houden.

Er zijn naar mijn gevoel geen woorden aanwezig die je echt onder één noemer kan categoriseren. Het gedicht heeft echter wel een trieste bijklank. De vrolijkheid die een circus hoort te brengen staat in schril contrast met de omschrijving van de toestand van circus. Als je tussen de regels door leest voel je dat de dichter eigenlijk iets anders wil vertellen met dit gedicht. Je krijgt het gevoel dat er ergens iets mis is, dat er iets schort. Wat precies heb ik nog niet helemaal ontcijferd. De dichter opent zijn dichtbundel met een politiek citaat. Ik vermoed daardoor dat de dichter kritiek levert op eventueel een politieke partij i.p.v. op een circus. De clown zou een politieker kunnen zijn.

Vorm, vers en strofebouw

Het gedicht heeft geen opvallende vorm. De verzen staan onder elkaar alsof het een kort verhaaltje betreft. Wat me wel opviel is dat het gedicht dertien versregels telt. Zou dat toevallig zijn als je je bedenkt dat het gedicht een trieste ondertoon heeft?

Beeldspraak, stijlfiguren en symbolen

Het gedicht barst van de opmerkelijke beelden. Ik ga een poging doen ze op te lijsten en te categoriseren, maar ik ben er zeker van dat ik er dan nog enkele over het hoofd zie.

Oosterhoff treed gangbare taalconventies met de voeten. Zoals ik al vermeldde is dat niet ongewoon voor hem. Voorbeelden uit dit gedicht zijn: van twee clowns heet de andere Oskar; zijn vrouw draagt de baard in zich, de broek aan; ruitjesstof waar de hoepel niet hoort …

In het gedicht tref je stijlfiguren aan zoals:

·         Een chiasme: schelle klaroenen, helder orkestbandgeschal

·         Ellipsen: flitsend op één wiel;
 vormt de directie met zijn vrouw, die de baard in zich draagt, de broek aan;
met moeite het hoofd boven water

·         Enjambementen: Flitsend op één wiel lachen anderhalve man
en een paardekop zich een breuk.;
In dit klein circus is hij directeur,
vormt de directie met zijn vrouw, die
de baard in zich draagt, de broek aan,
met moeite het hoofd boven water

·         Een paradox: rechtop lopend loopt het bloed naar zijn hoofd.

·         Andere opmerkelijke verschijnselen dan de in de cursus omschreven stijlfiguren:
De raddraaier kan zich raadloos gedragen.;
Zijn voetflapschoen lijdt onder zijn Duits,
onder schelle klaroenen, helder orkestbandgeschal,
afstandsbediening, ruitjesstof waar die hoepel niet hoort.

Rijm en klank

Het gedicht bevat geen rijmschema’s of eindrijm etc. Wel is er één duidelijke assonantie te vinden in de twee langste zinnen van het gedicht. Bloed naar zijn hoofd – hoepels niet hoort. Deze assonantie laat de zinnen klinken als een circusmelodie. In het algemeen goochelt Oosterhoff in dit gedicht met klanken naar mijn gevoel, ik kan niet meteen aanwijzen waar precies, maar als je het gedicht leest lijken de woorden ballen die je in het rond gooit. Dat ligt denk ik voornamelijk aan het afwisselend gebruik van klinkers.

Ritme en metrum

Het ritme zit daar ook voor iets tussen. Je gooit de ballen echter niet op regelmatige tellen, de ene hangt al wat langer in de lucht als de andere. In het gedicht zie je wel enkele voorbeelden van jambe en trochee, maar dat is geen constante in het gedicht. De dichter hanteert een onregelmatig ritme. 


Geraadpleegde bronnen over de dichter of zijn werk, niet van de dichter zelf

Ekkers, R. (sd). poëziekrant jaargang 14. Opgehaald van Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren: https://www.dbnl.org/tekst/_poe007199001_01/_poe007199001_01_0102.php

Tonnus Oosterhoff. (sd). Opgehaald van WPG: https://www.wpg.be/auteur/tonnus-oosterhoff/

Tonnus Oosterhoff. (sd). Opgehaald van koninklijke bibliotheek: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/tonnus-oosterhoff

Tonnus Oosterhoff. (sd). Opgehaald van Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tonnus_Oosterhoff